Bron: Reformatorisch Dagblad 23 februari 2001

 

Katwijkers konden het prima vinden met kunstschilders

Het pure leven aan zee

Door G. Ligtenberg
Katwijk heeft iets met kunst. In de loop van de eeuwen zijn zeker 900 kunstenaars uit binnen- en buitenland werkzaam geweest in het markante vissersdorp aan de Noordzee. Straatnamen houden de herinnering aan de bekendste figuren levend: Jan Toorop, B. J. Blommers, German Grobe, Willy Sluiter, Jozef Israëls. Vandaag de dag beschikt het dorp nog altijd over een verfijnd netwerk van kunsthandels en galerieën. Ook in dat opzicht verdient Katwijk ten volle het predikaat „schilderachtig.”

Katwijk is Katwijk niet meer. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, in 1943, sloopten de Duitsers de complete bebouwing langs de boulevard. Uit vrees voor een geallieerde invasie moest een ruim schootsveld onbelemmerd uitzicht op zee geven. Alleen de Vuurbaak en de Oude Kerk bleven eenzaam staan. Wel werd de toren van de kerk gedeeltelijk neergehaald.

De Duitse kaalslag heeft het aanzien van het vissersdorp ingrijpend veranderd. Van de oorspronkelijke bebouwing is vrijwel niets over. Juist ook de onderkomens van de vele kunstenaars die in de zomermaanden in Katwijk neerstreken verdwenen van het toneel. De schilders hadden begrijpelijkerwijs een uitgesproken voorkeur voor een plekje aan zee. Ze kregen onderdak bij particulieren, logeerden in het Groot Badhotel of Hotel Du Rhin, huurden of kochten een huis of lieten zelf een atelierwoning bouwen. Blommers bijvoorbeeld zette pal naast de Oude Kerk villa Thérèse neer. Niets van dit alles is terug te vinden.

De grote belangstelling van kunstenaars voor Katwijk was bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog overigens al enige tijd voorbij. Grote trekkers waren altijd de opvallende bomschuiten op het strand geweest. Kunstschilders kregen er –zeker in de negentiende eeuw– niet genoeg van om deze vissersvaartuigen met alle bedrijvigheid eromheen op het doek vast te leggen.

Bomschuiten
In het eerste decennium van de twintigste eeuw veranderde er veel, signaleert J. P. van Brakel in het boek ”Katwijk in de schilderkunst”. „Na 1908 werden er geen bomschuiten meer gebouwd en talrijke bommen werden gesloopt en door zeilloggers vervangen; de stoffering op het strand dunde daardoor sterk uit. In 1913 voeren er nog 41 bomschuiten uit, maar het volgende jaar, toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, was het ineens afgelopen. Dat betekende ook het einde van de grote schilderstijd.”

In de hoogtijdagen kwamen de kunstenaars uit alle windstreken naar Katwijk. Vaak kwamen ze vaker dan één seizoen naar het vissersdorp. „Onbetwiste kampioen werd de Düsseldorfer German Grobe, die vijftig jaar lang vaste zomergast was”, vermeldt Van Brakel. „Er waren ook kunstenaars die het in Katwijk zo goed beviel dat zij er een permanent onderkomen zochten en vonden. De bekendste was Toorop, die na een eerste verblijf van 1890 tot 1892 bij Pension Kruyt in 1898 terugkeerde en toen voorbereidingen trof voor de bouw van een atelierwoning. In dit pand, dat De Schuur genoemd werd, woonde de familie Toorop van 1899 tot 1904.”

De kunstenaars en de plaatselijke bevolking konden het wonderlijk goed met elkaar vinden, al is van Toorop bekend dat hij in de zomermaanden het dorp nogal eens ontvluchtte. „Een gebrek aan solidariteit met de bevolking van Katwijk mag men de schilders in het algemeen niet verwijten”, meent Van Brakel. „Hans von Bartels, die ook een duidelijke voorkeur had voor volksmodellen, prefereerde een woonverblijf tussen de Katwijkers en vond dat in een boerderij aan de zuidkant van het dorp, waar hij snel de duinen in kon trekken. Een goed contact met de plaatselijke bevolking was het resultaat.”

Kostgeld
Avonturier en kunstschilder Arthur Feudel liet zich vanuit Amerika naar Katwijk lokken door enthousiaste verhalen over het uitstekende schildersklimaat aldaar. In 1902 kwam hij voor de eerste keer in het dorp. Aanvankelijk bivakkeerde hij in een houten zomerhuis, maar toen hij daar uit moest, ging hij „voor een paar nachten” naar het gezin Keus, familie van Toorops leerling Willem Wassenaar. De logeerpartij duurde twintig jaar. „Veel kostgeld kon Feudel niet betalen”, weet Van Brakel te vertellen. „Hij betaalde meestal met schilderstukjes en Keus had er op den duur zo veel dat hij wel een tentoonstelling kon houden. De laatste jaren voor zijn dood verbleef Feudel bij een Katwijkse slager, die ook tastbare herinneringen aan dit verblijf heeft overgehouden.”

Jan Toorop liet zijn atelier regelmatig schoonmaken door jongens uit de buurt, maar pogingen om hen het koperdrijven te leren mislukten. Ook slaagde hij er niet in zijn muzikale aspiraties op de dorpsjeugd over te brengen. Zo was het blijkbaar in Katwijk: tot op zekere hoogte konden de inwoners waardering opbrengen voor de schilderkunst, maar actieve beoefening was aan hen niet besteed.

Kunsthandelaar en lijstenmaker J. Rijnsent denkt dat die laatste stelling nog steeds opgaat. „Katwijk zelf heeft geen grote kunstenaars voortgebracht, maar de bevolking schaft met plezier een goed schilderij aan. Vroeger hadden veel mensen hier een pronkkamer, die werd zo mooi mogelijk aangekleed, ook met schilderijen. De Katwijker koopt het liefst herkenbare kunst. Oude kerken, zeegezichten en schelpenvissers van bijvoorbeeld de Haagse School spreken zeker de oudere garde aan”, aldus Rijnsent. „Bij jongeren zie je dat de band met de zee iets losser wordt.”

Het pure leven
De schilders van de Haagse School schilderden naar de natuur en maakten zich los van de regels die golden op de kunstacademies. Het romantische maakte plaats voor de werkelijkheid. Niet toevallig waren het juist vertegenwoordigers van de Haagse School die naar Katwijk kwamen om er hun motieven te zoeken. Van Brakel merkt op: „Die vonden zij zowel in de vissersplaats Katwijk aan Zee als in het agrarische dorp Katwijk aan den Rijn onder de vissers en boeren, de nettenboetsters, de visloopsters met de grote vishoeden, de schelpen- en garnalenvissers. Maar ook de interieurs, de witte huisjes, de klederdracht waren schilderachtige onderwerpen. Dit was het pure leven aan zee, één met de natuur, ver weg van het gecompliceerde leven in de stad. Voor al deze kunstenaars was Katwijk een belangrijke inspiratiebron.”

Hoe goed de band tussen de kunstenaars en Katwijk was, bleek wel in 1876, toen de Oude Kerk aan sloop ten prooi dreigde te vallen. Het uit de vijftiende eeuw stammende bedehuis was te klein geworden en verkeerde bovendien in een slechte staat. Om het gebouw te redden werd een commissie tot instandhouding van de kerk opgericht. Veel schilders beloofden te helpen en stelden bereidwillig kunstwerken beschikbaar aan de commissie. Het witte kerkje was immers al zo vaak onderwerp voor schilders geweest, het mocht niet verdwijnen.

Ancienne église
Gedurende het zomerseizoen van 1885 –het jaar waarin begonnen werd met de bouw van de Nieuwe Kerk– was er een tentoonstelling van de ingezonden kunstwerken te zien. In het jaar daarop werd een soortgelijke expositie gehouden, maar de opbrengst bleek onvoldoende om de kerk te onderhouden. Uiteindelijk werd besloten over te gaan tot publieke veiling van de geschonken schilderijen.

De catalogus werd heel stijlvol in het Frans opgesteld. Geveild zouden worden „Tableaux Modernes et d' Aquarelles réunis par les Artistes-Peintres et offerts à la Communauté réformée du Village de Katwijk sur mer, pour la conservation de son ancienne église.” (Eigentijdse schilderijen en aquarellen, bijeengebracht door kunstschilders en aangeboden aan de hervormde gemeente van het dorp Katwijk aan Zee voor het behoud van zijn oude kerk.)

Herkenbaar
Rijnsent past zijn collectie niet alleen uit zakelijke overwegingen aan aan de smaak van zijn publiek. Zelf prefereert hij ook werk met een herkenbare voorstelling. In zijn galerie aan de Sluisweg hangen stillevens van Theo van Oorschot, straatjes van Wilhelmus (een Brabantse kunstenaar), landschappen van Albert Wessels, duinen van
Peter Cox en vooral veel zeegezichten. „Dit soort klassieke werken verkoopt altijd, ze zijn minder modegevoelig dan het trendy spul”, zegt Rijnsent.

„Soms moet je geduld hebben, een schilderij kan wel eens twee jaar in de galerie hangen. Maar ik raak het altijd kwijt.” De handelaar zoekt de schilderijen zelf uit. Contracten met kunstenaars sluit hij niet af. „Dan raak je op den duur de greep op de kwaliteit kwijt.” Het wordt overigens wel steeds moeilijker om kunst van niveau te vinden, merkt Rijnsent. „De prijzen rijzen te pan uit. Zeker werk uit de Haagse School is onvoorstelbaar duur geworden.”

Voor meer eigentijds werk kan de liefhebber in Katwijk terecht bij galerie De Witte Duif aan de Koninginneweg. Natuurlijk zijn er –volgens het bordje in de etalage– „traditionele schilderijen” verkrijgbaar, maar ook doeken van Corneille, Appel, Cremer, Brood, Ting, Walesse en E. Brands. Momenteel loopt er een expositie met moderne etsen van de Katwijker Bas Haasnoot.

Oudheid
Galeriehouder Jan E. Noordhuis beschikt over een meer dan honderd jaar oud, mooi gerestaureerd pand aan de
Louwestraat. In galerie Klijnhaalder verkoopt hij voornamelijk etsen met het Katwijk van rond 1900 als onderwerp. „Dat spreekt de mensen hier erg aan.” Noordhuis is zelf ook beeldend kunstenaar; hij maakt eigentijdse schilderijen, gebaseerd op de oudheid. Om inspiratie op te doen reist hij geregeld naar landen als Italië, Egypte en Turkije. Noordhuis karakteriseert zijn werk als „een mengeling van abstract en figuratief.”

In de meeste gevallen verkoopt hij zijn schilderijen aan galerieën elders in het land. „Katwijkers hebben duidelijk een andere voorkeur, al is de jongere generatie lang zo conservatief niet als de oudere.” Met zijn vriendin –beeldhouwster– is Noordhuis bezig een galerie in Noordwijk op te zetten, waar hij eigen werk kan exposeren.

Eind april wijdt het Katwijks Museum een tentoonstelling aan Jan Noordhuis. De kunstenaar waardeert het bijzonder dat het museum „een sprong voorwaarts” durft te maken. „Het is een goede zaak dat behalve het oude, traditionele werk ook nieuwe kunst onder de aandacht wordt gebracht. Een leuke ontwikkeling.”